Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Wees mij genadig, o God! want de [3]mens [4]zoekt mij op te slokken; den gansen dag [5]dringt mij de bestrijder. 3. Saul met de zijnene aan de ene zijde, en nu ook de Filistijnen aan de andere zijde, zodat hij nergens veilig was. 4. Hebr. slokt, of slorpt mij op, of heeft mij opgeslokt, ingezwolgen; dat is, zoekt mij als een wild dier te verslinden, of, het scheelt niet veel, of hij doet het, het schort aan hem niet. Alzo in het volgende vers. Verg. Neh.6:9,14, en onder hfdst.57 vs.4. Anders: hijgt of gaapt, snakt naar mij, vervolgt mij, al hijgende; dat is, haakt, verlangt en tracht zeer vuriglijk daarnaar, dat hij mij zou mogen vernielen. Alzo wordt het Hebr. woord ook genomen Job 7:2; Pred.1:5, en onder hfdst.119 vs.131. 5. Of, strijdende dringt hij mij.